XI. Eodem Capite г*.. Egreflus Davi

XI. Eodem Capite г*.. Egreflus David de fpelurica ,
Saülem altoquitur if. i о. & feqq. £Ыаге audh verb*
hominum loquentium : David qusrit malûm adversùm te ?
Жссе hodie viderunt oculi lui , *quod tradiderit te Dominus i»
manu тел m Jpelunca , & cogitavi , ut occidertm tt ,fed
peperck tibi oculus meut: dixi ettim : Non extendàm manum
meam in Dominum meum ,qUia chriflus Domirii tft j quitt
potiùs , Toter mi ,vide & cognofee oram chlamydis tu* in
mann mea. . , . Animadverte , ' ¿> vide , quoniam non efi
m manu me» malum ,

Resultaten (Nederlands) 1:

11. Hetzelfde artikel г .. Egreflus David fpelurica,
Saul altoquitur indien. Ik о. & Feqq. £ Ыаге Audham werkwoord *
van de mensen die zeggen:? David quorum, dat is kwaad tegen u
Жссе deze dag uw ogen lui, heeft de Heer u geleverd aan * i »
m Jpelunca тел de hand, en ik dacht bij occidertm tt, gevoed doen
peperck oog meut aan u: Ik zei ettim, Lay niet thy de kant van
mijn heiligdom in de Heer, ik, want hij is al Chrifli Domirii tft j Quitt
eerder, bakken, mijn, video's & cognofee van de zoom van zijt gij onder
mann ik heb. . . Mark, op de '¿> zie, dat er EFI
ben de kant van mij, "dat kwaad, <& c was. Het horen van deze woorden, dat Saul zei
Als. 1 7, Sc i 8. Is dat uw stem, eft, mijn zoon David? En ik hief
mijn leven Saiilvocem fuam, 0- huilde en zei, 'zei David, Jttftior
is het je, ik -y quant Tuin tribùifli me goed, terwijl ik heb
u beloond met het kwaad. En toch was offenfbr een koning, ofFehíuS
i'aftorculus д Son Hai. Wat й offenfbr VIU attqUis,